
Dirigent en pianist Ed Spanjaard (1948) is na ruim veertig jaar in het vak afgelopen herfst begonnen als dirigent van het Orkest van het Oosten. De late zestiger blijft fris doordat hij zich graag laat inspireren. Vroeger door zijn muzikale ouders, nu door vrienden, kunst en flamenco.
Manusje van Alles
“Dit leuke blauwe jasje kocht ik in de jaren 70 in Londen. In 1980 en 1981 assisteerde ik Herbert von Karajan bij de Salzburger Festspiele. Als ik bij een repetitie achter de vleugel zat, in zijn ruime studio, kwam hij nogal eens achter mij staan en legde zijn handen op mijn schouders. Hij waws een geniaal dirigent, maar niet erg voorkomend, en moeilijk benaderbaar. Dat gebaar was een teken van respect. Dat jasje is me allang te klein, maar ik stel zo voor dat zijn handafdruk er nog in staat. Als assistent ben je vaak coach. Soms komt een beroemde dirigent pas langs als de hele productie is ingestureerd. Als assistent ben je een hoge vorm van manusje van alles. Voordat het orkest erbij kwam, repeteerde ik met de zangers. Want zij moesten een overeenstemmende interpretatie en zuiverheid hebben. Soms dirigeerde Von Karajan dat en liet zien waar de zangers in het stuk konden ademen, dan weer luisterde hij alleen maar. Van alle opera’s en koorwerken bestaan pianio-uittreksels. Dat betekent dat de hele orkestpartij, alle blazers, violen en het slagwerk, zijn samengevat in de twee handen van de pianist. Je moet als pianist tientallen opera’s van a tot z kunnen spelen. Von Karajan was geen makkelijke sociale man. Maar dat heeft niets met kwaliteit te maken. Hij was briljant in zijn gebaren, expressie en vermogen om een orkest in beperkte tijd een superieure klank te laten aannamen. Een combinatie van magie en ervaring. Niet alleen techniek, maar weten hoe je glans op de noten krijgt.”
Strawinsky
“Als 11-jarige schreef ik Igor Strawinsky een brief. Zijn compositie L’Histore du soldat vond ik geweldig. Ik weet niet meer wat ik hem schreef, maar het waren zeker twee kantjes. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik dit kaartje terug ‘To Eddy Spanjaard, all the best, Igor Strawinsky, Hollywood, january 1960.”Ongelooflijk. Veel later vond ik in een boek over Strawinsky van Robert Craft een foto van een concert in Wenen. Naast Strawinsky staat Martin Spanjaard, een vooroorlogse dirigent en famille van mij. Misschien was geraakt door mijn brief, maar het is denkbaar dat Strawinsky dacht dat ik een zoon of neef was.”
Ed Spanjaard (1948)
Dirigent en pianist Ed Spanjaard (1948) studeerde aan het Conservatorium van de Vereniging Muzieklyceum en vervolgens aan de Guildhall School of Music and Drama in Londen. Hij was assistent van Bernard Haitink, Georg Solti en Herbert von Karajan. Van 2001 tot 2012 was hij dirigent van het Limburgs Symfonie Orkest, en werd voor zijn verdiensten geridderd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Als gastdirigent treedt hij wereldwijd op met beroemde orkesten op het gebied van klassieke muziek, eigentijdse muziek en opera. Sinds septembe 2017 is hij de vaste dirigent van het Orkest van het Oosten.
Niet te veel je vader inslikken
“Mijn vader was een begaafd amateurschilder. Dit is een voortreffelijk zelfportret en een portret van mijn moeder. Mooi hè? Ze lijken heel goed. Mijn vader wat psychoanalyticus en had zijn praktijk aan huis. Dat hij dat vak had, merkte ik in zijn hele wezen, zijn omgang met dingen en oordeel over mensen. Soms heel scherp en humorvol, dan weer streng. Als hij iets zag wat hij als een sterke psychische hobbel beschouwde, kon hij dat tegen ons duidelijk uitspreken. Hij was ook een verdienstelijk amateurpianist, en had les van een befaamde conservatoriumdocent, die zijn betere leerlingen twee keer per jaar liet optreden. Mijn vader was daar met geen stok toe te bewegen. Hij had er angst voor, en sloeg met verbazing gade hoe makkelijk ik optrad. Natuurlijk voel ik soms nervositeit, maar mijn concentratie richt zich volledig op de muziek, als een laserstraal. Dat is een aangenaam natuurlijk proces om focus te krijgen. Er is niets waar mijn ouders van hielden, waar ik niet van houd. Maar mijn smaak is breder geworden. Mijn ouders hadden weinig met opera. Ik heb vier jaar in de Royal Opera Covent Garden gewerkt, als pianist en assistent dirigent. Heerlijk. Mijn ouders waren trots op mij, maar miin vader vond het ook spannend. Hij vroeg zich af of ik het wel zou redden, om op een bevredigende wijze mijn pensioen te bereiken in dat vak. Ik had in die tijd geen geld om te telefoneren, dus we schreven elkaar. Ik heb veel brieven waarin mijn vader me raad geeft. Hij schreef een keer: ‘niet te veel je vader inslikken.’ Een grap natuurlijk. Want hij wist dondersgoed dat ik veel had opgestoken van zijn muzikale smaak, en zijn analytische vermogen. De opera Das Rheingold van Wagner duurt 2:40 uur non-stop. Je hebt daar niet alleen een goede energie-verdeling voor nodig, je moet zo’n groot werk ook coherent kunnen overbrengen. Je kunt niet bij elke bladzijde denken: wat zal ik er nu eens mee doen? Je moet de samenhang zien, weten waar de pijlers zitten, en waar de grote climaxen komen. Welke melodieën moeten doorstromen, en welke passages juist meer statisch of reflectief bedoeld zijn.”

Iets meer blauw
“Dit is een heerlijk rustige plek om te werken. Ik hoor geen buren en ze horen mij ook niet. Als ik me vanachter de vleugel omdraai beland ik meteen aan mijn bureau om mijn partituren te bestuderen. Ik speel nu een stuk van Chopin dat mijn vader 55 jaar geleden ook onder handen had, Nocturne nummer 9. Die geruststellende klanken zijn een mooie herinnering. Toen ik begin jaren 80 vaste gastdirigent van het Limburgs Symfonie Orkest werd, nam ik alle concerten op. Tijdens zijn middagdutje luisterde mijn vader naar mijn concerten. Ik dirigeerde eens twee stukken van Debussy. Nuages, dat betekent wolken. En Prélude à l’après-midi d’un faune – voorspel op de namiddag van een faun. Toen schreef hij: ‘Ik vind Nuages iets te langzaam, er moet meer blauw in. Meer koel licht, iets meer tempo.’ Dat was een subtiel en muziek-gevoelig commentaar. Als dirigent ben je constant met balans bezig. Vanachter de vleugel kan ik een orkest-werk al lezend spelen. Omdat je dan zelf de klank maakt, kun je experimenteren met de verschillende partijen. Als iets zangerig of melodieus is, vinden sommigen dat het ook veel sentiment moet hebben. Met slechte smaak kan het slap, onsamenhanged of aanstellerig worden. Ik houd van expressiviteit, maar ook van helderheid.”
Moeder
“Deze zeldzame joodse kandelaar komt uit Perzië. Je kunt hem helemaal opvouwen. De vader van mijn moeder ging daarmee op reis, zodat hij overal sjabbat kon houden. Wij hebben hem nooit gebruikt. Wij hadden geen joodse tradities meer, en zijn zonder geloof opgevoed. De joodse cultuur is meer een constante, zachte aanwezigheid. Een manier van praten, van denken, studeren, en spotten met jezelf en de ander. Zoals Woody Allen, maar minder kolderiek.
Mijn moeder zat in 1941 als fluitiste op het conservatorium in Amsterdam, maar moest kort daarna onderduiken. Daarna wilde ze vluchten naar Zwitserland, via een befaamde illegale organisatie, maar
die bleek verraden te zijn. Ze kwam terecht in het experimentenblok in Auschwitz. Mijn ouders leerden elkaar na de oorlog kennen. Mijn vader realiseerde zich, als jonge psychiater, hoe belangrijk het was om die traumatische tijd te bespreken. Ik raakte heel bewust van de wanstaltige omstandigheden en wreedheden. Vaak emotioneerden die gesprekken haar. Maar ze vertelde ook dat als de bewaking weg was, ze soms een variété opvoerden voor de overige gevangenen. Een Duitse beeldhouwster maakte een soort kostuum uit restjes stof. En één van haar vriendinnen, een Poolse cabaretiére en zangeres, speelde mee.
Mijn moeder had op een gegeven moment een fluit in haar strooien matras verstopt. Heel gevaarlijk. Bij een appel hield de opzichtster opeens die fluit omhoog en vroeg van wie hij was. Mijn moeder dacht: als ik niets zeg staan we hier over drie dagen nog. Ze stapte naar voren en vroeg: ‘Mag ik iets voor u spelen?’ ‘Nou vooruit, schiet op,’ zei die vrouw, Mijn moeder speelde een klassieke melodie. Na een paar liedjes zei die vrouw: ‘Oké, hou die fluit maar.’ Dat was een mengeling van lef en vindingrijkheid. Ik heb dat ook wel. Als dirigent sta je als enige voor een zaal. Maar mijn moeder was veel primairder dan ik. Ik vermoed dat de oorlog daar een rol bij heeft gespeeld. Ze was sterk in haar meningen, smaak, liefdes. Volkomen wars van religies, bijgeloof en taboes. Moedig en soms roekeloos. De Laatste zeven jaar van haar leven was ze vrijwel blind, en haar hart was slecht, maar zelfs dat kon haar mateloze energie niet intomen. Ze was warm voor de mensen die haar na stonden, maar als zij iets of iemand niet zag zitten, kon ze dat heel duidelijk afwijzen of er geen belangstelling voor tonen. Een felle dame. Ik ben wel kritisch, maar ik kan ook relativeren en nuanceren. Ik schiet niet gauw uit mijn slof en keur zelden iets helemaal af, of het nou een kunstwerk of een persoon is. Ik werk graag kameraadschappelijk en open. Want zoals de waard is vertrouwt hij zijn gasten”

Verbond voor het leven
“Lykle Lykles is mijn grootste kameraad in het leven. Hij is gepensioneerd violist uit het vroegere Brabants orkest. Mijn geliefde is hij niet meer, maar hij zit in mijn lijf en in mijn hoofd. Hij heeft
een ongelooflijke intuïtie. Als hij nu belt en ik zeg alleen mijn naam, weet hij al hoe ik mij voel en dat ik bezoek heb. Hij heeft gevoel voor veel dingen, en zeker ook voor mij. Een verbond voor het leven. Hij behoort een klein groepje goede critici die mij volgen. Twee keer per jaar zegt hij iets als: ‘Dat heb je niet handig aangepakt. Ik vind dat je je iets te bescheiden hebt opgesteld, ik zou daar tegenin zijn gegaan.’ Dat neem ik altijd ter harte. Hij heeft een eindeloze toewijding en trouw. Voor mij is trouw dat je nauw verbonden blijft, ook als je elkaar een tijdje, misschien jaren, niet ziet. Dat gaat veel verder dan geen overspel plegen. In de zomer zijn we samen op bezoek geweest bij een dierbare vriendin in Wenen. Ik leerde haar eind jaren 80 kennen in Bayreuth, een beroemd Wagnerfestival, waar ik werkte als assistent dirigent, pianist en coach. De opera Lohengrin werd geregisseerd door Werner Herzog. Christine was zijn dramaturge en echtgenote. Er ontstond een intense band, we hebben toen tientallen uren gepraat. We putten veel kracht, diepgang en plezier uit de vriendschap met haar, dat zie je wel aan deze foto.”
Temperament
Ik dans al vijftien jaar flamenco en heb zeker twintig keer aan een uitvoering meegedaan. Deze lichtgrijze schoenen vind ik mooi, want daarmee zie je de voetbeweging beter dan bij zwarte.
De flamenco is ritmisch heel spannend. Als ik de kans krijg neem ik elke week les. Heerlijk, om zo te bewegen. De eerste tien, vijftien jaar als dirigent was ik erg bewust van het feit dat ik constant bekeken werd. Ook vanuit het publiek. Dat maakte het veel moeilijker om je louter op de muziek en de musici te richten. Nu is dat geen zorg meer. Vrienden vinden dat ik sinds ik flamenco dans, op het podium wat vrijer ben geworden. Ik ben beweeglijk en expressief met mijn handen. Maar ik zorg dat ik niet in stereotypen of aanstellerij verval. Sommige dirigenten trekken bekken, staan te springen of zakken voortdurend door de knieën. Dat vind ik niet mooi. (Gaat staan) Stel dat ik zo sta te dirigeren (wipt extatisch op en neer) en jij moet er naar kijken. Dan denk je: man, kun je die bewegingen niet achterwege laten, want het verzwakt. Het leidt af. Stel ik geef een inzet: boem! En ik snuif er ook nog bij in een stille zaal. Dat is stom. Overbodig.”
Hechte vriendschap

“Toen ik 14 was, leerden mijn ouders Mari Andriessen en zijn vrouw Nettie kennen. Hij was een bekende beeldhouwer en maakte onder andere De Dokwerker. Het werd een hechte vriendschap, ook met mij. Twee van zijn broers waren componist. Louis Andriessen is zijn neefje. Het klikte ongelooflijk. Hij was al ver in de 6o, maar we hadden een intense en vrolijke vriendschap. Hij kon geweldige verhalen vertellen vol gekke woordspelingen. Hij had de Tachtigers nog gekend. Van Lodewijk van Deyssel heeft hij beelden gemaakt. Die deftige, ietwat potsierlijke heer kon hij geweldig nadoen. Ik heb na hem nooit meer iemand gekend die zo op kon gaan in muziek. Veel musici, zeker dirigenten, registreren alle onzuiverheden meteen, en dat leidt af van de essentie. Mari was niet geobsedeerd met een foutje hier of daar, of dat er misschien te veel pedaal werd gebruikt. Ik weet nog dat hij een keer met Nettie bij mijn ouders dineerde. Ik speelde voor hen een melancholiek etude van Chopin in. Een langzaam, herfstig stuk. Hij vroeg telkens of ik het nog eens wilde spelen. Ik speelde het wel zeven keer. Hij was zo vergenoegd, hij wilde met zijn oren helemaal in de muziek zitten. De volgende ochtend kwam hij een kleien beeldje brengen dat hij met die herinnering gemaakt had: Mozart aan een toetsinstrument. Deze bronzen kop maakte hij van mij toen ik 16 was. Dat is een scène uit de opera Carmen, waarin Don José Carmen arresteert. Zijn werk zit vol uitdrukkingskracht en beweging. Van elke kant is het de moeite waard.”